Beperkte toegang tot natuurvrijstelling gerechtvaardigd
Bij de afweging of subsidies onbelast kunnen blijven, speelt de toets of er sprake is van verboden staatssteun een doorslaggevende rol. Dat blijkt uit een uitspraak van de rechter.
Subsidie landbouw
De afgelopen decennia stelden de provincies verschillende subsidieregelingen open voor ondernemers die landbouwgronden omzetten naar bos of natuur. Om de deelname aan een dergelijke omzetting te bevorderen, is er in de Wet inkomstenbelasting 2001 een specifieke natuurvrijstelling opgenomen. De vraag blijft of vergelijkbare subsidieregelingen ook onder deze natuurvrijstelling vallen.
Omzetting melkveehouderij naar natuurboerderij
Onlangs oordeelde de rechter over de volgende zaak. Man en vrouw exploiteren in maatschapsverband een melkveehouderij op een pachtbedrijf. In het kader van een provinciaal programma dienen zij een projectvoorstel in om hun melkveehouderij om te zetten in een natuurboerderij met landbouwkundig medegebruik van de grond. Het projectvoorstel wordt goedgekeurd en de provincie verstrekt subsidie. Op basis van de regeling wordt ruim € 3 miljoen betaald voor de waardevermindering van grond en een bedrag voor de beheerskosten en de inrichtingskosten van het natuurgebied.
Voorafgaand aan de overeenkomst kopen de ondernemers de grond en overige onroerende goederen in gepachte staat. De aangekochte gronden worden vervolgens met 85% afgewaardeerd tot natuurwaarde. De afwaardering vindt plaats in verband met de opgelegde beperking van het gebruik van de grond als natuur. Een gelijk deel van de subsidie wordt afgeboekt op de aanschafwaarde.
Het resterende bedrag aan ontvangen subsidie wordt als belastbare winst in de aangifte verantwoord. De ondernemers gaan in bezwaar en doen voor dit bedrag een beroep op de natuurvrijstelling. De inspecteur wijst het bezwaar af.
Alleen voor specifieke subsidieregelingen
In beroep richt het geschil zich op de vraag of de wetgever de natuurvrijstelling zodanig heeft mogen vormgeven dat alleen specifiek aangewezen subsidieregelingen, opgenomen in het Uitvoeringsbesluit, hiervoor in aanmerking kunnen komen. In de procedure wordt gesteld dat de betreffende subsidieregeling vergelijkbaar is met de SKNL-subsidie die in de Uitvoeringsregeling is vernoemd.
De rechter wordt verzocht om te beoordelen of hier op grond van het Verdrag van de Rechten van de Mens in strijd wordt gehandeld met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank stelt dat de subsidie zoals door eiser ontvangen, in eerste aanleg vergelijkbaar is met de SKNL-subsidie en volgens het Verdrag als gelijke gevallen moet worden aangemerkt. De rechter doet daarna aanvullend onderzoek naar de bedoeling van de wetgever.
Rechtvaardiging verschillende behandeling
De rechter oordeelt dat er een rechtvaardigingsgrond is voor het feit dat de subsidies toch verschillend worden behandeld. Door in de Uitvoeringsregeling alleen regelingen op te nemen die de Europese Commissie ook op het punt van de toepassing van de belastingvrijstelling heeft goedgekeurd, probeerde de wetgever te waarborgen dat de fiscale facilitering geen verboden staatssteun vormt. De keuze om de natuurvrijstelling op die manier vorm te geven, is daarom volgens de rechter te rechtvaardigen.
Kortom: de toets of er sprake is van verboden staatssteun speelt een doorslaggevende rol bij de afweging of subsidies onbelast kunnen blijven. Dit geldt overigens voor iedere fiscale maatregel die voor een specifieke groep wordt genomen en een voordeel oplevert.
Meer weten?
Bij ABAB zijn we graag van betekenis. Door kennis te delen, advies te geven en voor inzicht te zorgen. Weten hoe wij je kunnen helpen? Neem contact op met Nico van der Ende, senior belastingadviseur, via e-mail.